(Met wat aanpassingen en correcties overgenomen uit ‘Kroniek, Families Groeneveld en van Dam’
van Netty Roos – Groeneveld.)
Toen Marrigje Groeneveld – Klip op 23-12-1892 in Schoonhoven was bevallen van haar jongste kind, Dirk, was zij ernstig ziek. Ze had de ‘vliegende tering’, zoals men destijds tuberculose (TBC) noemde.
Dit kwam Klaartje van Dam – Pors uit Bolnes ter ore. Klaartje was getrouwd met Huig van Dam. Diens overgrootvader Teunis van Dam (geb. ca. 1812) was een broer van Krijntje van Dam. En deze Krijntje was weer de overgrootmoeder van Dirk Groeneveld, de man van Marrigje. Kortom: Klaartje Pors was dus tamelijk verre familie van Marrigje.
Niet alleen hoorde Klaartje van Dam over de geboorte van Dirk, maar ook dat diens moeder ernstig ziek was. ‘Tante Klaar’ liet er geen gras over groeien en stapte aan boord van de Lekboot naar Schoonhoven. De Lekboot was een radarboot die dagelijks vanaf Rotterdam via de Maas de Lek opvoer tot voorbij Schoonhoven en dan weer terugging naar Rotterdam. De boot legde aan op verschillende plaatsen langs de Maas en de Lek. Ook in Bolnes, waar Klaartje woonde.
In Schoonhoven aan de Koestraat 70 trof Klaartje Marrigje aan, liggend in de bedstee. In het kribje boven in de bedstee aan het voeteneind lag de baby. Marrigje wist dat zij niet meer zou genezen en haar grootste zorg, zo vertelde zij aan Klaartje, was de baby. Wie zou er voor hem zorgen als zij er niet meer zou zijn? Haar man zou immers met vier nog jonge kinderen achterblijven. De oudste, Johannes, was nog geen acht jaar oud.
Klaartje was heel erg met Marrigje begaan en beloofde spontaan: “Marrigje, als jij er niet meer bent, dan zal ik de baby in huis nemen en hem samen met Huig grootbrengen.’ Dit was voor Marrigje een hele geruststelling. Zij kon nu, volgens het overgeleverde verhaal, haar hoofd vredig ‘neerleggen’.
Toen Klaartje ’s avonds op de Lekboot terug naar huis reisde, overdacht zij wat zij die dag beleefd en beloofd had. Zij ging zich afvragen hoe haar man en kinderen op deze belofte zouden reageren. Immers, haar jongste dochter moet toen zo’n negen jaar geweest zijn. En dan nog weer zo’n kleintje erbij. Zij zelf was toen 47 jaar en haar man Huig 48 jaar. De tweede zoon Teunis was 22 jaar en woonde nog thuis. Hij werkte en volgde cursussen techniek. De derde zoon Wouterinus was 20 jaar en theologiestudent.
Thuisgekomen – toen het gezin van Dam aan tafel zat tijdens het avondeten – vertelde Klaartje over haar belevenissen van die dag. Hoe zij Marrigje zo ziek in de bedstee aangetroffen had, hoe haar nicht zich extra zorgen maakte over hoe het alles moest gaan, speciaal met de verzorging van de baby. Marrigje wist dat zij niet lang meer te leven had en haar man met vijf jongens zou achter laten. “En Klaar”, had Marrigje gezegd, “hoe moet het dan met de kleine Dirk, die daar in het kribje ligt? Vader Dirk zal bij zijn werk en de opvoeding van 4 kinderen toch niet ook nog voor een baby kunnen zorgen?” Klaartje (aldus de overlevering) was nauwelijks uitgesproken of Huig viel haar in de rede, en zei: “En Klaar, heb jij niet gezegd dat jij de baby voor je rekening zal nemen, en wij hem in ons gezin zullen opvoeden?” “]a”, zei tante Klaar, “dat heb ik beloofd”. Toen Dirk zes maanden oud was (juli 1893) overleed zijn moeder. Tante Klaartje stapte na dit overlijdensbericht weer op de Lekboot, reisde naar Schoonhoven en bracht, zoals zij beloofd had, de kleine Dirk mee terug. Hij werd het pleegkind van de familie van Dam.
(Dirk Groeneveld behoort tot de Groeneveld-stam ZH20; zie ‘De stammen Groeneveld‘.)