Het zal je kind maar wezen …

De moeder van Hendrik Jacobus Jut

Hendrik Jacobus Jut werd op 19 juli 1851 geboren in Den Haag. Zijn moeder was de 24 jarige Maria Geertruida Jut. Toen hij twee jaar oud was kreeg Hendrik een zusje: Catharina Maria Jut.

Moeder Maria Jut was nog niet getrouwd. In 1855 trouwde zij in Den Haag met de 52 jarige weduwnaar en vleeshouwer George Hendrik Haffner. 1)

Deze George Haffner had in zijn vorige huwelijk (met Elisabeth Geertruida Vermeulen)  zes kinderen gekregen, waarvan er drie jong overleden waren. Elisabeth Vermeulen zelf was in december 1854 overleden. Dochter Barendina Maria Haffner (geboren in 1928) was al in 1853 getrouwd, zoon George Marinus (geboren in 1837) trouwde in 1862 en zoon Johannes Cornelis Haffner (geboren in 1833) bleef wonen bij zijn vader en diens tweede vrouw, Maria Jut.

Tijdens het huwelijk van Maria Hut en George Haffner werden in Den Haag nog drie kinderen geboren, maar dan – in 1859 – overlijdt George.

Daarna – tussen 1860 en 1868 – schonk Maria Jut aan nog vijf kinderen het leven, die alle vijf weer de achternaam Jut kregen, vier in Rotterdam en één in Leiden. Wie de vader of vaders van deze kinderen was / waren, is niet bekend. Omdat Maria Jut in de jaren ’60 en ’70 samenwoont met haar slechts 5½ jaar jongere stiefzoon Johannes Haffner, is het verleidelijk om te denken dat hij wel de vader zal zijn geweest van haar jongste vijf kinderen. Vooralsnog is daarvan geen bewijs gevonden, noch van een andere dan een stiefmoeder-stiefzoon-relatie. Van alle – in totaal tien – kinderen van Maria Jut overleden er twee jong. De andere acht bereikten de volwassen leeftijd.

In Rotterdam woonde Maria Jut (vanaf oktober 1860) met haar kinderen en stiefzoon aan de Oppert in huis nr. 63. Daarna woonden ze op nr. 36 aan de Oppert om eind november 1867 naar Leiden te verhuizen. Daar woonden ze aan het Utrechtse veer. Van deze Leidse periode van haar is weinig in de archieven terug te vinden. Alleen de geboorte van haar jongste dochter Bertha Jacoba Cornelia Jut in 1868.

Tussen april 1877 en maart 1882 woonden Maria Jut en Johannes Haffner (met als beroep bediende) samen in de St. Pietersteeg (nr. 6) in Amsterdam. Daar stonden geen kinderen van Maria ingeschreven. Dat is opmerkelijk, want haar jongste kind was toen nog geen 10 jaar oud. Waar haar kinderen toen verbleven is onbekend. Tussen februari 1879 en april 1880 staat Maria even niet ingeschreven in de St. Pietersteeg. In die periode woont zij in het Herdershofje in de Tuinstraat 235 in Amsterdam.

Op 3 februari 1879 wordt ze opgenomen in het Binnengasthuis in Amsterdam. Een dag later vertrekt zij daar alweer met de aantekening ‘naar het Ps. Ges.’ Kennelijk was dat het Buitengasthuis. Daar is ze van 4 februari tot 19 mei 1879 opgenomen geweest. Op 4 december 1879 werd zij opnieuw opgenomen, weer in het Buitengasthuis, dit keer tot 13 januari 1880. Het gaat kennelijk niet goed met haar en mogelijk is het geen toeval dat deze psychische problemen begin 1879 uit de hand begonnen te lopen. 2)

Vanaf maart 1882 tot december 1886 woonde ze met drie dochters en een kleindochter aan de Nieuwe Leliestraat nr. 187 in Amsterdam. Toen woonde Johannes Cornelis Haffner (dan dienstknecht van beroep) in Schagen. Vanaf begin 1882 woonde Johannes Haffner niet meer bij zijn stiefmoeder. Hoe het hem verder vergaat is onbekend.

Op 20 november 1884 werd Maria Jut weer opgenomen, nu weer in het Binnengasthuis.  Vermeld staat: ‘Op den Dam uit den tram gevallen, waardoor kneuzingen gekomen’. De volgende dag mocht zij alweer naar huis.

In de jaren daarna tot zeker eind 1901 woonde Maria Jut op diverse adressen in Amsterdam. Tussendoor even in Haarlemmermeer en in Rotterdam. Soms woonde ze alleen, soms met dochter Margaretha Allegonda. Soms woonde ze bij een van de andere dochters en hun echtgenoten in huis.

Van 13 oktober 1897 tot 15 november 1897 was ze weer opgenomen in het Buitengasthuis, afdeling Vrouwen Zenuwziekten.

Uiteindelijk overleed ze in 1904 in het psychiatrische ziekenhuis ‘Meer en Berg’ in Bloemendaal. Volgens haar overlijdensakte was zij de weduwe van Jan Hendrik Hoffner. 3)

Hoe het intussen Hendrik zelf verging

Hendrik Jacobus (Henri) Jut was dus de oudste zoon van Maria Geertruida Jut. Wie zijn vader was, zal waarschijnlijk nooit blijken.

Hendrik Jacobus Jut

Hij werd geboren in 1851 in Den Haag en groeide daar op. Op basis van de geboorteplaatsen van zijn halfbroers en -zusters valt af leiden dat hij vanaf zijn negende jaar verder opgroeide in Rotterdam. Hij woonde daar met zijn moeder aan de Oppert, eerst op nr. 63 en daarna op nr. 36. Ook woonden daar de andere kinderen van zijn moeder, alsmede haar stiefzoon Johannes Haffner.

Hendrik Jut ging in dienst. Eerst diende hij bij de instructie-compagnie in Schoonhoven en daarna in het regiment huzaren in Haarlem. Later zal blijken dat hij in deze tijd veel gepest werd met het feit dat op zijn officiële papieren stond ‘vader onbekend’. In Haarlem viel hij van een paard en raakt zodanig gewond dat hij wegens lichaamsgebreken uit militaire dienst werd ontslagen. Hij was toen 18 jaar oud.

Christina Goedvolk

Hij werd kelner bij het Bath Hotel aan de Boompjes in Rotterdam. Daarna in Hotel Pico aan het Spui in Den Haag en weer dáárna in het Groot Stedelijk Badhuis in Scheveningen. Bij Hotel Pico werkte ook Christina Goedvolk. Christina (Stientje) was in 1847 in Delft geboren als dochter van Jan Goedvolk en Neeltje de Graaf. Haar ouders waren afkomstig uit Schiedam en vader Jan was daar brandersknecht / destillateursknecht geweest. Toen zij 18 jaar was, raakte ze zwanger. En ze was nog niet getrouwd. Daarom werd ze door haar ouders uit huis gezet. Haar dochtertje overleed binnen een paar weken. Twee jaar later beviel zij in Rotterdam van een jongetje. Dat zoontje werd niet veel ouder dan 7 maanden.

In het voorjaar van 1872 kregen Christina en Hendrik een relatie. Al snel daarna raakte Christina zwanger van hem. Maar hij raakte zijn baan kwijt en het stel kreeg geldproblemen. Net nu zij wilden trouwen, want het stempel ‘vader onbekend’, waarmee Hendrik zelf door het leven moest gaan, wilde hij zijn kind besparen. Vanaf dat moment ontwikkelden zich de zaken snel. Hendrik en Christina smeedden plannen om uit hun geldnood te geraken. Christina moet toen de naam van de rijke weduwe Maximiliana Theodora ten Cate hebben laten vallen. Ze was in oktober 1872 kort bij deze weduwe als ‘noodhulp’ werkzaam geweest en stond met haar op goede voet.

Wie was Maximiliana Theodora ten Cate?

Maximiliana Theodora ten Cate was de weduwe van onderwijzer Johannes van der Kouwen. Hij was in 1858 overleden. Zij woonde in 1872 in de Bogt van Guinea op nr. 25. Dat was een van de vier mooie panden in de Bogt van Guinea die onderdeel uitmaakten van de nalatenschap van haar oudste zus Geertruida Henrica Elisabeth ten Cate. Geertruida was in 1861 in Huize den Binckhorst in Voorburg kinderloos overleden. Zij was getrouwd geweest met twee scheepskapiteins / reders. Haar eerste echtgenoot, de uit Duitsland afkomstige Jan Bonn, had haar een enorm kapitaal achtergelaten. De erfenis van Geertruida bedroeg ruim f 238.000,-. Zelfs met ‘slechts’ eenzesde van haar erfenis (bijna 40 duizend gulden) was haar zus Maximiliana dus een vermogende weduwe. En Maximiliana had de gewoonte om iedereen die dat wilde haar kostbaarheden te tonen. Volgens een artikel in het Nieuws van de Dag van 5 april 1876: “Zij had het eigenaardig zwak om hare bekenden gaarne hare kostbaarheden en geldswaardige papieren te laten zien”. Geen wonder dus dat haar vroegere dienstbode, Christina Goedvolk, aan haar dacht toen zij en haar vriend, Hendrik Jut, in geldnood zaten.

Hendrik en Christina op rooftocht

De achternaam van Christina Goedvolk onwaardig bedachten zij en Hendrik het plan om de rijke weduwe te beroven. Op sinterklaasavond had Hendrik al geprobeerd om in te breken in het huis aan de Bogt van Guinee, maar de hondjes van de weduwe waren gaan keffen en de dienstmeid, Leentje Beeloo, kreeg argwaan. Hendrik koos het hazenpad. Het moest dus anders. Hendrik leende tien gulden van zijn moeder en kocht daarvoor twee pistolen en een dolk. Dat kon niet anders dan fout aflopen.

Op vrijdagavond 13 december 1872 begaven Hendrik en Christina zich samen naar het huis van de weduwe.

Wat er toen gebeurde staat beschreven in het 264 bladzijden tellende verslag van het ‘Regtsgeding tegen Hendrik Jacobus Jut en zijne huisvrouw Christina Goedvolk, beschuldigd van den moord gepleegd op Mevrouw van der Kouwen en hare dienstbode Helena Beeloo’, dat integraal op internet te vinden is. Daarin en elders zijn meerdere beschrijvingen gegeven van de toedracht, die evenwel op relevante details van elkaar verschillen.

In grote lijnen is het volgende gebeurd:

Hendrik en Christina hebben in het plantsoen gewacht tot het bezoek, mejuffrouw van Heusden, was vertrokken. Dat was ruim na elven. Daarna belden ze aan en deed het dienstmeisje, Leentje Beeloo, open. Christina kwam met het smoesje op de proppen dat ze nog een paar laarsjes in het huis had staan. Boven aan de trap hoorde Maximiliana ten Cate (de weduwe Van der Kouwen) dit en nodigde Christina uit om boven te komen. Naar verluidt om de hondjes gedag te zeggen. Terwijl Christina boven was, heeft Hendrik de dienstbode neergestoken. Vervolgens riep hij naar boven ‘Leentje is van haar zelven gevallen!’. Daarop kwam Maximiliana naar beneden en toen de weduwe zich over haar dienstbode boog, werd ook zij door Hendrik neergestoken.

Daarna doorzochten Hendrik en Christina het huis en maakten zij zich meester van een grote buit bestaande uit geld, goud, zilver en juwelen en effecten.

De twee dode lichamen werden pas op zondagavond ontdekt. In de pers werd veel aandacht besteed aan deze brutale roofmoord en dat wakkerde de maatschappelijke onrust hierover sterk aan.

De begrafenis van de slachtoffers op begraafplaats Eik-en-Duinen op 17 december trok duizenden Hagenaars. Den Haag was in rep en roer. Er liepen immers een of meer moordenaars vrij rond! Er werden meerdere mensen opgepakt voor de dubbele moord (de Jong, Behagel en anderen), maar zij moesten uiteindelijk weer vrijgelaten worden. De Jong had meer dan een jaar onterecht vastgezeten. Het publiek zag hierin de onmacht van de politie en hun onschuld werd niet geloofd.

Wel geld, geen rust

Hendrik en Christina waren uit de financiële problemen en niet in beeld bij de politie. Christina werd wel door de politie gehoord; niet als verdachte maar in het onderzoek naar de verdachte De Jong. Hendrik betaalde het van zijn moeder geleende tientje terug.

Het stel trouwde op 19 februari 1873 in de Kloosterkerk in Den Haag ‘op vrij rijke wijze’. Drie weken later vertrokken ze via Liverpool naar Amerika en logeerden in een hotel in New York. Daar wisten ze de sieraden en een belangrijk deel van de waardepapieren te verkopen. Christina wilde evenwel toch terug naar Nederland en na een week waren ze alweer in Liverpool. Op 10 mei 1873 schreven ze zich in op de Kerkstraat 3 in Vught. Daar werd hun dochtertje Angelica Arabella Cassandra Christina geboren op 2 juli 1873. Op 18 februari 1874 vertrekken ze  naar Rotterdam.

Van daaruit reisden ze naar Kaapstad met de bedoeling zich daar te vestigen. Een broer van Christina woonde daar al 19 jaar. Na ruim vijf maanden waren ze evenwel alweer terug in Rotterdam.

Vervolgens  woonden ze vanaf 17 oktober 1874 aan het Haagscheveer nr. 37 in Rotterdam. Daar had Hendrik Jut een koffiehuis en logement (een ‘tappersaffaire’) overgenomen.

In diezelfde maand komt er bij de politie een anonieme brief binnen. Daarin wordt de plotselinge gegoede staat van Hendrik Jut opgemerkt en een verband met de moord op de weduwe gesuggereerd. De politie stelt een onderzoek in en Hendrik Jut en Christin Goedvolk worden verhoord. Zij leggen verschillende verklaringen af over de herkomst van hun geld. Het bij het onderzoek opgediepte feitenmateriaal en de afgelegde verklaringen sluiten als een net rond het echtpaar. Als Jut dan – kennelijk nog op vrije voeten – in april 1875 in een dronken bui ook nog de moord bekent, lijkt het einde verhaal. Maar toch duurt het nog tot 11 mei 1875 dat er in huize Jut in Rotterdam huiszoeking wordt gedaan. Daarbij werden diverse voorwerpen gevonden, die teruggevoerd konden worden tot het huis van de vermoorde weduwe. Het echtpaar wordt opgepakt en in staat van beschuldiging gesteld. Lang bleven ze ontkennen en vluchten in leugens. Totdat Christina brak en de roofmoorden bekende. Uiteindelijk deed ook Hendrik dat, maar vanaf het eerste moment van bekennen, nam hij de schuld op zich en bagatelliseerde hij de rol van zijn vrouw bij de fatale acties.

De rechtszitting vond plaats eind april 1876 in Den Haag. Er was veel belangstelling. Ook buiten de rechtszaal was veel publiek. In het vooronderzoek was alles zeer gedetailleerd uitgeplozen tot en met de reis naar Amerika en de verkoop van de waardepapieren daar. De eerste dag worden 46 getuigen gehoord. Deze bevestigen grotendeels de bij het politieonderzoek gebleken feiten. De tweede dag worden de beide verdachten verhoord. Daarbij deed Hendrik veel pogingen om Christina zo min mogelijk te belasten. Hij gaf daarvoor sommige feiten net iets anders weer dan hij eerder had gedaan: ze was er wel bij, maar heeft niet actief meegedaan. Christina snapte dat het voor haar het slimste was dat ‘spelletje’ mee te spelen. Dat in tegenspraak met haar eerdere verklaringen. De voorzitter van de rechtbank probeerde nog haar de ‘echte waarheid’ te laten spreken, maar dit had geen succes. Vervolgens kwamen de requisitoiren van de Advokaat-Generaal en de pleitrede van de advocaat van Hendrik Jut. De derde zittingsdag begon met de pleitrede van de advocaat van Christina Goedvolk. Hij benadrukte onder meer dat de bekentenissen van Christina tijdens het politieverhoor, die ze in de rechtbank gedeeltelijk introk, zouden zijn gegeven om haar man te ontlasten. Nu haar man volledig had bekend, kon zij de ware toedracht vertellen.

Hendrik Jut werd tijdens zijn strafzaak verdedigd door advocaat Pieter Cort van der Linden, toen een jonge advocaat. Veertig jaar later was Cort van der Linden premier van Nederland. Jut werd op 6 mei 1876 veroordeeld voor ‘manslag met voorbedachten raden op twee personen’ tot een levenslange tuchthuisstraf.

Christina Goedvolk werd bijgestaan door advocaat Willem Thorbecke. Hij was de zoon van Johan Rudoph Thorbecke, de staatsman die onder meer de grondlegger was van de grondwet van 1848. Christina werd alleen veroordeeld voor diefstal en kwam er af met 12 jaar tuchthuis.

Het einde van Hendrik Jut

Veel Nederlanders vonden de straf van vooral Hendrik te mild. Hij zou de doodstraf hebben moeten krijgen, maar die was in Nederland net (in 1870) afgeschaft. Door alle ophef was men in Den Haag bang voor een lynchpartij en bracht hem over naar een gevangenis in Leeuwarden. Daar overleed hij twee jaar later. Over de doodsoorzaak is niets bekend. Zoals in die tijd gebruikelijk bij een overlijden in de gevangenis, werd zijn stoffelijk overschot ter beschikking gesteld van de wetenschap. Het kwam terecht in het anatomisch laboratorium van het Academisch Ziekenhuis in Groningen. Daar werd het ontleed door artsen in opleiding. Bij het ontleden van het lichaam van Hendrik Jut zou onder meer Aletta Jacobs aanwezig zijn geweest. Bij het ontleden werd het hoofd van Hendrik gescheiden van het lichaam. Het hoofd werd op sterk water gezet. Het is jarenlang ten toon gesteld geweest in het anatomisch museum van de Rijksuniversiteit Groningen. Maar de pot, waarin het hoofd bewaard werd, zou niet goed afgesloten zijn geweest, waardoor de alcohol verdampte en het hoofd in ontbinding is geraakt.

Gipsen afgietsel van de kop van Jut

Er was, waarschijnlijk op zijn sterfbed, wel een afgietsel in gips gemaakt van het hoofd van Hendrik Jut dat tot op de dag van vandaag te zien is in het Universiteits­museum in Groningen. Of bij het maken van dat gipsen afgietsel frenologische motieven een rol speelden is onduidelijk.

Verder met Christina Goedvolk

Christina Goedvolk zat haar straf uit in Gorinchem. Ze kwam in 1888 vrij. Eerst vond ze voor een half jaar onderdak bij haar broer Izaak en dienst vrouw in Delft (wijk 8, nr. 373). Daarna vertrok ze naar Nieuwer Amstel. Van november 1889 tot september 1892 woonde zij op verschillende adressen in Amsterdam. Eerst was zij werkster, daarna naaister. In 1890 kreeg ze weer twee jaar celstraf vanwege diefstal van twee paraplu’s en twee stukken zeep. In september 1892 vestigde ze zich in Haarlem. Mogelijk kwam ze daar in huis bij haar enige kind dat niet erg jong is overleden, de in Vught geboren dochter Angelica Arabella Cassandra Jut; de dochter dus waar het – in essentie – allemaal om begonnen was.  In Haarlem trouwde ze in 1896 met de uit Duitsland afkomstige smid Albert Heinrich Johann Münnemann. Dochter Angelica Arabella Cassandra Christina Jut trouwde een jaar later met Derk Jan Sonneville. 4)

Albert Münnemann  overleed in 1907. Over het leven van Christina Goedvolk daarna in Haarlem gaan verhalen, die mogelijk met een flinke korrel zout genomen moeten worden. Zo zou zij altijd in het zwart gekleed zijn gegaan en eruit gezien hebben als een keurig dametje. Maar ondertussen was ze stevig aan de drank en stond er bij haar op de schoorsteen een fles eau de cologne om de dranklucht te verdrijven. Bovendien zou ze altijd een pistool bij zich dragen en mannengek zijn. Op haar 70e zou ze nog een relatie hebben gehad met een 27-jarige tuindersknecht.

Wél zeker is dat ze in juni 1926 in Haarlem op 79-jarige leeftijd overlijdt.

Kermisattractie

Hendrik Jut was in de jaren ’70 van de 19e eeuw dus een berucht man in Nederland. Zijn hoofd in een pot op sterk water in het museum in Groningen was minstens zo berucht.

Een kermisexploitant zag wel brood in dit verhaal en noemde een (al bestaande) kermisattractie de ‘Kop van Jut’. Daarbij moet met een grote hamer op een blok worden geslagen, waardoor via een hefboom een kogel omhoog schiet. Het is de bedoeling zo hard te slaan dat de kogel bovenin een bel raakt. De exploitant zou de weerstand van het apparaat ongemerkt kunnen regelen.

Ook is de ‘kop van jut’ een uitdrukking geworden in de Nederlandse taal. Deze uitdrukking staat voor iemand, waarop iedereen zijn gram haalt. Een zondebok dus.

De Bogt van Guinee

Lange tijd was de Bogt van Guinee een belangrijke plek in Den Haag. Niet alleen stonden er mooie woonhuizen; het was ook het begin- en eindpunt van de tram naar Rijswijk en Delft.

Door de moord op weduwe Van der Kouwen en Leentje Beeloo en vooral de publiciteit en ophef, die deze moordzaak met zich mee bracht, had de naam van deze straat een negatieve bijklank gekregen. Gevolg was dat de bewoners van die naam af wilden en daartoe een verzoek indienden bij de gemeente Den Haag. Al in 1873 kreeg de Bogt een nieuwe naam: Huijgenspark. Dat was dus nog vóórdat Hendrik Jut en Christina Goedvolk als verdachten in beeld waren.

In 1996 besloot het stadsbestuur om die oude naam terug te brengen. De nieuwe Bocht van Guinea staat evenwel dwars op het Huijgenspark (dwars dus op de oude Bogt) en loopt richting de hoek van de Zieken en het Groenewegje.

Voetnoten

1) Catharina Maria Jut, de oudste zus van Hendrik Jacobus Jut, kreeg bij Koninklijk Besluit van 12-01-1879 de achternaam Haffner. Dat kan betekenen dat George Hendrik Haffner haar biologische vader was, maar dat hoeft niet. George Haffner was ten tijde van haar geboorte nog gehuwd met zijn eerste vrouw Elizabeth Vermeulen. Dat Catharina in 1879 een andere achternaam aannam, kan alles te maken hebben gehad met de publiciteit rond haar broer Hendrik en het kwade daglicht, waarin de naam Jut was komen te staan. Dat ze daarbij koos voor de naam van haar (stief-)vader lag voor de hand. (Stief-)vader George zelf had op deze naamswijziging geen invloed meer. Hij was toen al bijna 20 jaar dood.

2) Dat moeder Maria Geertruida Jut psychische problemen had, die begin 1879 tot een eerste opname leidde, kan goed te maken hebben gehad met de arrestatie, de veroordeling en het overlijden in de gevangenis in Leeuwarden van haar oudste zoon Hendrik Jut. Hendrik en zijn vrouw werden medio 1875 gearresteerd. Zijn overlijden was in juni 1878. Over de moorden die hij had gepleegd, zijn arrestatie, het proces en zijn overlijden was in die jaren veel publiciteit geweest. De naam Jut stond zeer slecht bekend.  

3) Saillant detail is dat de vader van Christina Goedvolk, Jan Goedvolk, in 1878 zeer waarschijnlijk ook in een ‘krankzinnigengesticht’ zat en daar is overleden. Aanwijzing daarvoor is dat van zijn overlijden aangifte werd gedaan door de ‘directeur in het krankzinnigengesticht’ in Den Haag.

4) De dochter van Hendrik en Christina, Angelica Arabella Cassandra Jut, krijgt op 05-09-1898 bij Koninklijk Besluit de achternaam Münnemann, de achternaam van haar stiefvader. Een opmerkelijke parallel met haar tante Catharina Maria Jut / Haffner in 1879 (zie noot 1).

Bronnen

https://historiek.net/kop-van-jut-herkomst-moordenaar/87077/

https://www.blokhuispoort.nl/home/hendricus-jacobus-jut/

https://www.bhic.nl/ontdekken/verhalen/hendrik-jut-een-beestachtig-moordenaar

Publicatie in Gens Haga 2000 nr. 1: ‘De kop van Jut’

https://play.google.com/books/reader?id=cjJnAAAAcAAJ&pg=GBS.PA4&hl=nl