Uit het Leids Jaarboekje 2001, blz. 144 e.v
De Blaasbalg, De Dood en Het Zwarte Schaap. Zaanse molens in Zoeterwoude en Leiderdorp
L. Barendregt
De balkenzager Het Zwarte Schaap
Adrianus Jacobus van Hoeken begon op 24 augustus 1834 in Leiden de Houthandel Van Hoeken. Hij combineerde dat met een scheepmakerij, die hij in 1821 van zijn vader, Aalbert Cornelis van Hoeken, had gekocht. Het bedrijf was gevestigd aan de Havenkade hoek westzijde Kijfgracht. Het hout werd in de eerste jaren geleverd door de firma J. van Mannekus aan de Vrouwenweg te Zoeterwoude. Later kocht Van Hoeken de stammen zelf in en liet die zagen op de windhoutzaagmolen De Haan, loonzagerij aan de Zoeterwoudseweg van J. van Mannekus
De houthandel ontwikkelde zich voorspoedig en Van Hoeken ging over tot het installeren van eigen zaagcapaciteit. Het heeft er alle schijn van dat hij daarbij eerst gedacht heeft aan de bouw van een windhoutzaagmolen aan de Slaaghsloot in de Slaghpolder in Leiderdorp. Hij kocht namelijk in 1853 van Jan Hendrik Marijt onder meer de percelen kadastraal bekend gemeente Leiderdorp sectie A nrs. 1444 en 1445, die door vereniging zijn ontstaan uit de percelen sectie A nrs. 446 t/m 449, alsmede het perceel sectie A nr. 450.
Op de percelen sectie A nrs. 446 t/m 450 stond in 1832 al de lakenwindvolmolen De Hoop met bijbehorende woningen van de volmolenaar Jan Marijt jr. Die volmolen heeft daar tot uiterlijk 1845 gestaan. Vrijwel precies op de plaats van de volmolen werd in 1872 de windhoutzaagmolen Het Zwarte Schaap heropgebouwd. Waarom Van Hoeken aan zijn eerste gedachte geen (verdere) uitvoering heeft gegeven, maar in 1861 de windhoutzaagstellingmolen De Hooiberg aan de Maredijk in de gemeente Oegstgeest kocht, is onbekend gebleven.
Nadat A.J. van Hoeken op 17 juni 1865 in zijn huis aan de Haven was overleden, werd zijn bedrijf door zijn drie jongste zoons, Cornelis, Jasper Jacobus en Petrus Johannes van Hoeken onder de naam “Houthandel Gebroeders Van Hoeken” voortgezet.
Ook onder het beheer van de drie gebroeders ging het de houthandel voor de wind en ontstond behoefte aan verdere uitbreiding van de zaagcapaciteit. Daarvoor werd in 1872, van Weijer Poel, de na een brand in 1834 herbouwde houtzaagmolen Het Zwarte Schaap verkregen. Deze molen was een balkenzager, tot dan staande in Zaandam westzijde.
Toestemming tot en daadwerkelijke verplaatsing
Die molen werd, zo blijkt uit latere gegevens omtrent de situatie, gebouwd op dat deel van het bovengenoemde terrein dat in 1853 door A.J. van Hoeken in eigendom was verkregen en waar de volmolen De Hoop had gestaan.
Dat deel was des te meer geschikt daarvoor, omdat het vrijwel in zijn geheel zover was opgehoogd dat het boven Rijnlands boezempeil lag. Hierdoor kon eenvoudig een (kleine balk-)haven in open verbinding met de Slaaghsloot worden gegraven om het te zagen hout direct vanaf de Slaaghsloot bij de molen te brengen en waarin dat hout zonodig tijdelijk kon worden opgeslagen. De gebroeders Van Hoeken verzochten daarom dijkgraaf en hoogheemraden van Rijnland om hun daarvoor vergunning te verlenen. Dat verzoek werd ingewilligd. Andere toestemmingen zullen niet vereist zijn geweest.
De molen werd in 1872 opnieuw opgebouwd waarbij, net als bij De Eendragt, sprake was van een dubbel hergebruik, namelijk én van de molen én van het erf. Gelet op de grondslag ter plaatse en de krachtsuitoefening van de stampers in een volmolen op de ondergrond is het waarschijnlijk dat De Hoop gebouwd was op een paalfundering, althans een grondverbetering, en dat deze is (her)gebruikt voor Het Zwarte Schaap. De oude volmolenwoningen konden prima worden gebruikt voor het personeel dat op de molen werkzaam zou zijn.
Alles tezamen genomen ligt de conclusie voor de hand dat de gebroeders Van Hoeken met de bouw van Het Zwarte Schaap uitvoering gaven aan de voornemens van wijlen hun vader.
Eigenaren van de molen, het molenaarshuis en de bijgebouwen
De eerste eigenaar in Leiderdorp was de vennootschap (onder firma) Houthandel Gebrs. Van Hoeken die de molen daar liet herbouwen. Nadat al in 1881 broeder Cornelis het bedrijf verliet, scheidden de wegen van de twee overige firmanten zich in 1890. Het Zwarte Schaap en De Hooiberg werden bij de scheiding toebedeeld aan Jacobus Jasper, terwijl Petrus Johannes het bedrijf aan de Havenkade voortzette. Dit bedrijf is later uitgegroeid tot het bedrijf in De Waard. De tweede eigenaar van de molen was daardoor J.J. van Hoeken.
Door de grenswijziging in 1896 was Het Zwarte Schaap in Leiden komen te staan. Na het overlijden in 1911 van J.J. van Hoeken werden zijn erfgenamen de derde eigenaar. Bij akte van scheiding dd. 15 februari 1913 verkreeg kleinzoon Jasper Jacobus van Hoeken (onder meer) de houtzaagmolen Het Zwarte Schaap, de huisjes, schuren, loodsen en het erf. Hierdoor was hij de vierde eigenaar. Dat was hij maar zeer kort, want al op 13 mei 1913 bracht hij de molen c.a. in de op die datum opgerichte N.V. Houthandel v/h J.J. van Hoeken en Zn in. Die N.V. was daarmee de vijfde en, zoals zal blijken, de laatste eigenaar.
De molen en zijn molenaars
De molen was van het type paltrok. Van de molen is een voortreffelijke foto aanwezig. Niet alleen de molen, maar ook de daarbij behorende bedrijfsgebouwen zijn daarop goed te onderkennen. Bovendien blijkt daaruit dat van het terrein een efficiënt gebruik is gemaakt: op het ten tijde van het bestaan van de molen De Hoop al opgehoogde gedeelte vonden de molen, de huizen en hetgeen daartussen staat, waarschijnlijk de vijlschuur, een houtloods, alsmede de balkenhaven een plaats. Op de achterzijde van de molen, aan de onderzijde van de kap, is de naam, ’ T ZWARTE SCHAAP , te lezen. Een meer gedetailleerde afbeelding van de molen komt voor in de Nieuwe Leidsche Courant van 18 april 1959.
De eigenaren waren houthandelaren, geen ambachtslieden en daardoor niet de molenaars. De molenaars hebben gewoond in de woningen bij de molen aan de Stadspolderkade. Werkzaam als molenaar zijn onder meer geweest L.Th. Kurpershoek, D.C. Mieog en Joh. van den Bos.
Het einde van de molen
Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog leidde in 1914 tot het plotseling stilvallen van alle houthandel en alle houtzaagwerk. Voorzien werd bovendien dat bij het voortduren van de oorlog het zagen zou moeten worden stopgezet. In 1915 werd dit laatste bewaarheid, toen de zagerijen inderdaad óf stil stonden óf slechts enkele perioden in dat jaar werkten door gebrek aan balken. Het daaropvolgende jaar, 1916, bracht weliswaar een kleine opleving voor de loonzagerijen, (mede) door de aanvoer van allerlei inlands hout, maar het was toch een niet al te best jaar.
Deze omstandigheden en het feit dat windzaagmolens in door stoomkracht aangedreven zaagmolens allengs een grote concurrent vonden, zijn mogelijk (mede) de oorzaak dat de N.V. de molen in 1916 liet afbreken. De sloop van een der houtopslagloodsen kreeg in 1918 zijn beslag, tegelijk met de sloop van de molen De Hooiberg. In het terrein zijn tot in de jaren ’50 van de 20ste eeuw nog goed herinneringen aan de molen zichtbaar gebleven. Ook op een folder van Kat’s Vuurwerkfabriek, die zich later ter plaatse vestigde, is de plaats van de molen als een rond “perk” goed te onderscheiden.
Omdat de windhoutzaagmolens zichzelf in het begin van de 20ste eeuw overleefd hadden, ligt het voor de hand aan te nemen dat de molen voor sloop is afgebroken. Hoe dan ook, met de sloop van Het Zwarte Schaap verdween de laatste paltrokmolen in deze streek.
Toelichting bij dit artikel.
De Slaaghsloot is een smalle watergang tussen de Haarlemmertrekvaart en de Zijl aan de zuidkant van de huidige Merenwijk in Leiden. De (nieuwe) locatie van de molen Het Zwarte Schaap lag aan deze sloot aan de huidige Hallenweg net ten zuiden van de huidige waterzuiveringsinrichting Slaaghsloot. Zoals in het artikel wordt aangegeven, was deze locatie tot 1896 grondgebied van de gemeente Leiderdorp.
De Haarlemmertrekvaart is in 1611 gegraven ten behoeve van (zoals de naam al zegt) het vervoer per trekschuit. Daarvoor maakte men zoveel mogelijk gebruik van bestaande watergangen. Aansluitend op de gracht rond Leiden werd het riviertje de Mare vergraven tot trekvaart. De Maredijk moest oorspronkelijk (al vanaf de vroege middeleeuwen) het land ten westen van het riviertje de Mare beschermen tegen overstroming. Over deze dijk liep een belangrijke noord-zuidroute. De bebouwing aan deze dijk is tot aan de 19e eeuw beperkt gebleven tot wat verspreid liggende boerderijen en kleine huizen.
Zoals vaak het geval was bij belangrijke waterverbindingen, ontstond in de loop van de 19e eeuw langs de Haarlemmertrekvaart vroege industrie. Een deel van de Maredijk werd in de loop van de tweede helft van die eeuw opgekocht door de familie Van Hoeken om daar (een deel van) hun houthandel te vestigen. Deze houthandel omvatte een uitgebreid complex met zaagmolens, loodsen, arbeiderswoningen en twee directeurswoningen. De villa Maredijk 161 was een van die directeurswoningen. Nu is dit een gemeentelijk monument.
De Maredijk ligt nu in de Leidse wijk Schuttersveld.
Meerdere leden van de familie Van Hoeken waren zeer actief in het maatschappelijke en politieke leven van Leiden.