Aantekeningen |
- Uit: H.H.J. de Leeuwe, 'Verkade, Eduard Rutger (1878-1961)', in Biografisch Woordenboek van Nederland.
Verkade, Eduard Rutger, toneelspeler en -leider (Amsterdam 15-6-1878 - Breukelen 11-2-1961). Zoon van Ericus Gerhardus Verkade, koopman, en Eduarda Thalia Koning. Gehuwd met 1) Johanna van Wulfften Palthe, uit welk huwelijk (gesloten 28-8-1902, door echtscheiding ontbonden 22-4-1910) 2 zoons en 1 dochter werden geboren; 2) Maria Magdalena Müller (als actrice Enny Vrede genaamd), uit welk huwelijk (gesloten 21-5-1910, door echtscheiding ontbonden 28-1-1919) 1 dochter en 1 zoon geboren werden; 3) Marie Cramer (bekend als de schrijfster Rie Cramer), uit welk huwelijk (gesloten 4-7-1922, door echtscheiding ontbonden 2-12-1933) geen kinderen geboren werden; 4) Eline Françoise Cartier van Dissel, uit welk huwelijk (gesloten 23-11-1935) geen kinderen geboren werden. Een op 3-8-1921 geboren zoon uit de verbintenis met Henriette Jacoba Maria Carolina Croes werd door hem erkend.
Verkade richtte, aanvankelijk opgeleid voor nijverheid en handel in Engeland en Duitsland - waar hij veel toneel zag! - in 1902 te Hengelo een trijpweverij op die hij echter een jaar later overdeed om zich uitsluitend aan de dramatische kunst te wijden. Na kortstondige lessen bij Willem Royaards, Jan C. de Vos e.a. volgde zijn debuut als voordrachtskunstenaar in Hengelo met fragmenten uit Shakespeares Macbeth. Dit te Amsterdam herhaalde programma leidde per 1-1-1905 tot een engagement bij de Koninklijke Vereeniging Het Nederlandsch Tooneel. In 1906 volgde Verkade de lessen aan de Reinhardtschule te Berlijn en sloot vriendschap met Edward Gordon Craig, de Engelse toneelhervormer, wiens inzicht dat de kunstenaar niet de natuur moest weergeven zoals hij was, maar dat hij het wezen der dingen diende te tonen, een nieuwe wereld voor hem deed opengaan. In 1907 konden door hem samen met Willem Royaards de zg. Zomerspelen in Laren (N.H.) met opvoeringen van Elckerlyc en Lanseloet van Denemarken worden georganiseerd, terwijl van 1908 tot 1911 hem de leiding toeviel van een eerste eigen gezelschap: De Haghespelers. In het seizoen 1911/1912 maakte Verkade een tournee door het toenmalige Nederlandsch-Oost-Indië en het daaropvolgende seizoen werd het bestuur door hem samen met Herman Heijermans gevoerd over de N.V. "Tooneelvereeniging". Van 1913 tot 1917 had hij wederom een eigen groep, opnieuw De Haghespelers geheten en gedurende dit directoraat werd hem zelfs in 1915/1916 de leiding toevertrouwd van de drie grote Amsterdamse, Haagse en Rotterdamse gezelschappen samen. Van 1917 tot 1920 voerde Verkade het beheer over de Koninklijke Vereeniging Het Nederlandsch Tooneel. Na een verblijf in Londen volgden van 1921 tot 1924 de leiding van De Haghespelers in 't Voorhout, en samen met Dirk Verbeek van 1924 tot 1930 die van het Vereenigd Tooneel en ten slotte nog drie combinaties van korte duur, alsmede een tournee door het toenmalige Nederlandsch-West-Indië. Na 1935 was Verkades toneelwerkzaamheid losser van aard en zonder specifieke leiding van gezelschappen: gastregies, gastrollen en voordrachten, terwijl van 1935 tot 1937 een toneelrecensentschap van De Groene Amsterdammer werd vervuld. Tijdens de bezetting trad Verkade niet op en in 1947 trok hij zich uit het actieve toneelleven terug.
Het tekent de situatie en de man dat hij - afkomstig uit een goed burgerlijk milieu - de toneelloopbaan koos (wat omstreeks 1900 nog een zeldzaamheid was) en dat hij dit deed met het besef een zending te hebben. Hijzelf noemde die: vergeestelijking, en bedoelde daarmee en zo ver mogelijk doorgevoerde abstractie. De nauwkeurige nabootsing van de werkelijkheid (hedendaags of historisch) was voortaan uit den boze - botsingen met de oudere generatie, vooral met Louis Bouwmeester, konden dus niet uitblijven - het ging om dat wat achter die realiteit school, het essentiële, het algemeen-menselijke, het algemeen-geldige. Alleen een tegenstander van het naturalisme zoals hij kon schrijven : 'Het vuur [in de brandende haard] mag echter niet opvlammen bij het openen van deur of venster, maar kan oplaaien en lichtbeweging in de kamer veroorzaken waar dit b.v. onrust van een der hoofdpersonen kan onderstrepen, of een uitbrekenden twist helpen voorbereiden' (Aanteekeningen over tooneelkunst ('s-Gravenhage, 1916) 34). Daarmee is hem zijn plaats te midden van het Europese symbolisme aangewezen. In het verlengde daarvan lagen zijn afwijzing van elke politieke strekking op het toneel, zijn neiging tot het magische en mystieke, zijn hoop dat de kunst eenheid kon suggereren in een tijd van verscheurdheid, versplintering en tegenstelling. In het middelpunt van zijn repertoire stond Shakespeares Hamlet. Daaromheen groepeerden zich de stukken van Shaw, Wilde, Schnitzler, Molnàr e.v.a. Voor het eigentijdse Nederlandse stuk heeft hij gedaan wat hij kon. Bijgestaan door H.Th. Wijdeveld kwam hij tot een strak en eenvoudig decor dat door zijn symbolische potentie het spel ondersteunde. Hij verstond bovendien de kunst om uit de speler via uitleg en gesprek te halen wat deze met het karakter van de rol verbond, hij was a.h.w. diens vroedmeester. Als acteur was hij graficus en had aan enkele, zeer fijne gebaren genoeg: de symbolische geste stond boven de natuurgetrouwe. In zijn school zijn diegenen gevormd die na hem aan het Nederlands toneel leiding hebben gegeven: Albert van Dalsum, Cees Laseur, Johan de Meester.
A: Documentatie in het Toneelmuseum te Amsterdam.
P: Zie voor lijst van geschriften en vertalingen onder L genoemd artikel van H.H.J. de Leeuwe. Belangrijkste regies (met het seizoen van de eerste produktie): Gijsbreght van Aemstel 1917-18, Maria Stuart 1928-29, Faëton 1938 (Vondel); Hamlet 1908-09, Macbeth 1909-10, Romeo en Julia 1910-11, Naar het u lijkt 1910-11, Een blijspel vol verwarring 1924-25 (Shakespeare); Don Karlos 1922-23 (Schiller); Een ideaal echtgenoot 1908-09, De ernst van ernst 1909-10 (Wilde); Candida 1908-09, St. Joan 1924-25 (Shaw); Nachtasyl 1923-24 (Gorki); Uitkomst 1912-13 (Heijermans); Prof. Bernhardi 1917-18 (Schnitzler); Het adelaarsjong 1926-27 (Rostand); De blauwe vogel van het geluk 1926-27 (Maeterlinck); De gele mantel 1921-1922 (Hazelton en Benrimo); De duivel 1914-15 (Molnàr); De woonschuit 1925-26 (Defresne).
Belangrijkste rollen: 'Hamlet', 'Claudius', 'Macbeth', 'Jacques' (Naar het U lijkt), 'Prospère' (De storm) (alle in het werk van Shakespeare) ; 'Elckerlyc'; 'Gijsbreght' (Vondel); 'Lord Goring' (Wilde, Een ideaal echtgenoot); 'Manson' (Kennedy, De dienstknecht in het huis); 'de duivel' (Molnàr, De duivel). Een uitgebreider lijst van ensceneringen en gespeelde rollen vindt men in het onder L genoemde boek van Johan van der Woude, blz. 165-174.
L: Edmond Visser, Eduard Verkade (Amsterdam, 1922). Onze tooneelkunstenaars: 1; Folkert Kramer, Eduard Verkade (Amsterdam, 1925). Menschen op het toneel: 4 en 5; B. Hunningher, Een eeuw Nederlands toneel (Amsterdam, 1949); Johan van der Woude, Eduard Verkade en het toneel ['s-Gravenhage, 1962]; H.H.J. de Leeuwe, in Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde 1961-1962. Levensberichten 170-177; Elsa den Hertog, 'Eduard Verkade. Toneelvernieuwer en bezieler van jongeren', in Facetten van vijftig jaar Nederlands toneel 1920-1970 (Amsterdam, 1970) 19-34; E.F. Verkade-Cartier van Dissel, Eduard Verkade en zijn strijd voor een nieuw toneel (Zutphen, 1978).
I: E.F. Verkade-Cartier van Dissel, Eduard Verkade en zijn strijd voor een nieuw toneel (Zutphen, 1978) 165 [Verkade in Lanseloet, 1908].
H.H.J. de Leeuwe
|