Aantekeningen |
- Hij werd op 31 augustus 1836 te Amsterdam geboren in het ouderlijk huis aan de Keizersgracht.
Na het afronden van zijn studie Rechten te Leiden promoveerde hij te Leiden op het proefschrift “Beschouwingen over de wet op de briefposterijen”. In 1860 vertrok hij op relatief jonge leeftijd, als Oost- Indisch ambtenaar der eerste klasse naar Indië. Hij werkte daar aanvankelijk in die functie op de Gouvernements Secretarie. Uit die tijd komen een aantal portretfoto’s.
Na enige tijd aanvaard hij een aanstelling als suikerfabrikant in dienst van de Nederlandse Handels Maatschappij en werkt in het Javaanse Cheribon op de plantage Kalimaro.
Daar ontmoet hij de inlandse vrouw, Djasmina ( naar verluid van hogere afkomst), en krijgt bij haar een dochter Anna (Petronella Anna Henrietta Maria) (1868- 1946) en een zoon Jaap (Dirk Jacob) (1869-1950).
Hij nam zijn verantwoordelijkheden als vader serieus en erkende formeel beide kinderen.
In 1870 voltrok zich een drama. Niet geheel duidelijk is of hij bij een schietpartij om het leven kwam of dat hij door inlanders werd vergiftigd. Het incident vond plaats te Cheribon in juli 1870. Voor zijn vader Robert Daniël Wolterbeek in Holland was dit de zoveelste slag.
In het overlijdensbericht van zijn zoon, gedateerd 1 augustus, maakt hij melding van het overlijden “na een aanval van jicht”.
Robert Daniel besloot om beide kinderen naar Nederland te halen om er voor te zorgen dat zij hier een goede opleiding zouden kunnen volgen. Zijn dochter Anna Henriette die bij haar vader op “Valkenburg” woont ontpopt zich tot een liefdevolle stiefmoeder.
Moeder Djasmina verdwijnt in de nevels van de historie. Over haar is verder niets bekend gebleven.
Na hun vestiging in Oosterbeek maken Ans en Jaap kennis met de andere leden van de familie Wolterbeek, die “Valkenburg”veelvuldig bezoeken. Op vele foto’s van familiebijeenkomsten vallen de donker getinte kinderen al snel op.
Later zou Jaap in een brief aan een van zijn kinderen melden dat de tijd in Oosterbeek niet altijd even gelukkig was. In de relatief kleine dorpsgemeenschap, waarin donkergetinte mensen onbekend waren, ontmoetten broer en zus veel pesterijen van leeftijdgenoten.
Toch worden zij door de familie waarin ze opgroeien, met name door de steun van tante Anna Henriette Wolterbeek, voortreffelijk weerbaar gemaakt hetgeen hen in hun verdere leven van pas kwam.
|