Ruzie met de dominee

Uit: J. Portengen, “Zicht op Oud-Valkenburg”, 1991

Dominee Theodorus Akersloot

Op 20 april 1694 liet baljuw Vosmaer Anna Catharina van Campen opdraven. Anna was de weduwe van Cornelis Vergunst, in leven gerechtsbode van Valkenburg. Haar verklaring begon met een vrij recent kwaad dat dominee Akersloot bedreven zou hebben, vlak voor het sterven van haar man. In grote nood had ze zich tot hem gewend met het verzoek een gebed aan diens sponde uit te spreken. De eerwaarde heer was inderdaad gekomen, maar bij het zien van de zieke had hij gezegd: “Wat? Wat?” Met een gezicht van: laat je me daarvoor komen? Hij was vertrokken en had gezegd: “Die loopt morgen wederom heen!”. Zonder voorbede was haar man kort daarna ingeslapen, voor eeuwig.

Anna, eenmaal begonnen bracht nog meer oud zeer naar boven. Ooit hadden zij en haar man de hulp van de dominee ingeroepen toen hun negenjarig kind in stuipen lag. Eveneens met het verzoek bij het benauwde kind te bidden. Instede daarvan had de zielenherder het kind de pols gevoeld en de ouders met een grimmige blik aangezien: “Het kind is van de duivel bezeten. Hebt gij een spint? Smijt het daar maar in!”. Daarop was haar herder en leraar heengegaan.

Wijders verklaarde zij dat zij, zo’n veertien jaar geleden, de dominee verweten had dat haar man voor zijn jaarlijkse dienst aan de kerk maar vier gulden kreeg. Terwijl het twaalf gulden zou moeten zijn. Toen was de dominee in heftige toorn tegen haar uitgevaren: “Gij stront! Gij, tonster!”. In zijn passie had hij een manteltje uit haar handen getrokken, ze had het kledingstuk nog niet aan, en sloeg haar daarmee links en rechts om de oren. Anna werd kort daarna van een dood kind verlost. Naar haar zeggen was dat te wijten aan de alternatie die haar na deze herderlijke tuchtiging had bevangen.

Dat was nog niet alles, de predikant had ooit de bode Oudshoorn aangeklaagd bij de pachter. Deze zou geen belasting hebben betaald! Maar Anna wist beter. De bode, in zijn functie van kerkmeester, had slechts een weinig wijn uit de kerk mee naar huis genomen, overgebleven van het Avondmaal. Zeker, over de consumptie van wijn behoorde belasting betaald te worden, maar in dit geval? Dominee vond kennelijk van wel. Mogelijk had hij zelf zijn zinnen op het overgebleven geestrijke vocht gezet. Toen Anna haar visie op het gebeurde te kennen gaf, had dominee haar bedreigd. Als ze hem in deze zaak niet hielp, dan zou er voor haar geen brood meer zijn van de diaconie!

Tenslotte was er nog de kwestie met de attestatie. Anna was op palmzondag, voor Pasen 1693, de consistoriekamer binnengegaan waarin op dat moment alle kerkeraadsleden aanwezig waren. Ze had daar haar attestatie opgevraagd, een bewijs van goed zedelijk gedrag, om te kunnen verhuizen naar een andere plaats. Dominee had gezegd: “Bruyt maar naar de papen!”. En toen ze zich geschokt verwijderde had hij haar nageroepen: “De heer van Valkenburg zal u niet slechts van hier maar zelfs uit Holland doen vertrekken”. Hij had daaraan toegevoegd: én uitbannen!”. Waarmee het getuigenis van Anna eindigde.