Aantekeningen |
- Tewis Duijvis was verwant aan Jelis Spekham en toen dit kind van Tewis geboren werd, wist Jelis Spekham te bewerkstelligen dat het kind de naam Jelis (Jan) Spekham Duijvis kreeg.
Van diens 7 kinderen kreeg (pas) het 5de, nl. Aaltje de naam Spekham erbij en heette dus Aaltje Spekham Duijvis. Na haar is Jan geboren die weer als Jan Spekham is ingeschreven. Na hen is Neeltje ter wereld gekomen, bij welke naam niet is gevoegd.
De 2 kinderen van zoon Jan Spekham (Jan en Anna) heeft hij de naam Spekham niet gegeven.
Die naam zou dus uitgestorven zijn, indien de zoon van zoon Jacob, Ericus Gerhardus, in zijn 7de kind, een zoon, die niet weer had doen herleven en met den naam van Jan Spekham Duijvis had doen inschrijven.
(info dd. 13-11-1905 van zoon Jacob Duijvis)
------------------------
Op 27 december 1855 besloten 30 kooplieden tot de oprichting van het Assurantiecontract voor de herbouw van Afgebrande Oliemolens, waarin 58 molens met een verzekerde waarde van 300.000 gulden werden ondergebracht. Gewone dubbele oliemolens werden voor ƒ 6000,– in de verzekering opgenomen en molens met meerdere oliewerken voor ƒ 7500,–. De deelnemers vonden de verzekering noodzakelijk, omdat het Olieslagerscontract met gelimiteerde bedragen werkte, die niet meer toereikend waren om nieuwe molens te bouwen als er één afbrandde.
De voormannen van dit contract waren Jan Dekker Gerbrandsz uit Westzaan, de Koger burgemeester Jan Spekham Duyvis en zijn Zaandijker collega Dirk Vis. Hoewel in dit contract stoomoliefabrieken niet konden worden verzekerd, was er wel een speciale voorziening opgenomen in het reglement met betrekking tot dit soort nieuwe bedrijven. Eigenaren van verbrande molens moesten binnen twee maanden aan het bestuur van de verzekering bekend maken of er tot herbouw werd overgegaan. Zij hadden dan wel het recht een ”door stoom gedreven molen op te stellen, hoezeer deze laatste soort niet in dit contract wordt opgenomen.”
De saamhorigheid onder de olieslagers was dus groot en drie jaar na de bouw van De Liefde was men er kennelijk al van overtuigd, dat dit soort bedrijven de toekomst had.
Eigenlijk stond die vooruitstrevendheid in schril contrast met het feit dat voor 1872 uitsluitend De Tijd zou worden gebouwd. Pas in dat jaar werden de oliemolens De Engel in Wormerveer en De Vrede in West-Knollendam verbouwd tot stoomoliefabrieken. Binnen het Olieslagerscontract was de discussie over dit onderwerp al in de vergadering van de gecommitteerden van 14 april 1859 door Jan van Wessem op gang gebracht. Hij vroeg toen voor het eerst ”of stoomoliemolens verzekerd konden worden in het contract.” Dat bleek niet het geval, maar sinds die dag kwam de vraag herhaaldelijk terug. Totdat Jan Laan op 6 juni 1863 een verzoek indiende om de stoomfabriek De Tijd in het contract te verzekeren. De Wormerveerse directeur van Wessanen & Laan was één van de gecommitteerden en een invloedrijk industrieel. Er werd besloten een commissie in hetleven te roepen, die moest onderzoeken hoe brandgevaarlijk stoomfabrieken waren. In deze commissie werden de gecommitteerden Cornelis Korff, Willem Honig, Adriaan Houttuyn en Teeuwis Duyvis gekozen. Zij stelden een lijvig rapport op, waarin zij tot de conclusie kwamen dat de fabriek De Tijd niet brandgevaarlijker was dan een windmolen en dus verzekerd kon worden. Het had wel alles bij elkaar twee jaar geduurd!.
|